lancaster_denhaag4type

Het verhaal ‘Nachtheksen’ schreef ik samen met Luckyman voor de EWA bijeenkomst van 30 september 2017. Het thema van die bijeenkomst is: Crime Passionel. Je kunt dit verhaal trouwens ook lezen op de site van Luckyman. 

Andrea
Het is een avond in mei en het regent zachtjes op de Gerdesiaweg. Onder de kap van het metrostation straalt licht vanuit de tunnelbuis. De granieten gedenksteen van het bombardement glimt dreigend in de duisternis en rode spots in de stoeptegels markeren de brandgrens van 1940. De roltrap van het station zet zich om kwart over elf schokkerig in beweging. Een jonge vrouw komt naar boven. Ze heet Andrea en haar blonde krullen vallen als borduurwerk op de rug van haar groene bomberjack. Een bruine pitbull vergezelt haar en zodra ze boven is bukt ze zich naar de hond en maakt zijn halsband los. Het dier gaat er meteen bevrijd vandoor in de richting van de vijver aan de overkant van de weg. Een verregende fietser komt in de bocht aanzetten, trapt zachtjes in zichzelf vloekend hard op de pedalen. Een jogger wijkt voor de hond uit naar het fietspad maar heeft de fietser niet gezien. De hond hapt naar de fietser, het meisje schreeuwt ‘Floyd!’ en de jogger springt voor het wiel van de fietser weg.
‘Lekker bijdehand!’
‘Is die hond van jou?’
‘Mafkees!’
‘Floyd!’
De hond loopt los en licht zijn poot. Hij pist tegen het gedenkteken van het bombardement. Er staat: de oorlog is zoet, tot je hem proeft – Erasmus. Andrea trekt haar capuchon omhoog en tuurt op haar telefoon.
‘Floyd, kom nou,’ roept ze naar de hond. ‘Floyd kom nou. Jezus!’

Hoog boven de straat zit Raymond al de hele avond met zijn rug naar het raam in de woning boven de poort over de Gerdesiaweg. Een paar weken geleden heeft hij op de webwinkel Heaven’s Gate een vliegtuigje uit de Unreality serie besteld en vanavond laat is het pakje eindelijk bezorgd. Hij voelt de opwinding van een kind dat op zijn verjaardag cadeautjes uitpakt. Voorzichtig maakt hij het pakketje open. Het plaatje op de doos glimt hem tegemoet. Hij leest: Messerschmitt 262 op schaal 1/72. Het hele weekend ligt nu geordend voor hem in die doos, netjes gerangschikt in nummers, stappen en kleurenschema’s. Als de bouw volgens plan verloopt moet hij zondagmiddag twee belangrijke keuzes maken: zal hij het model uitvoeren als nachtjager of verkenner? En zal hij na het aanbrengen van de stickers de niet meegeleverde swastika met een klein penseeltje op de staartvin zetten of toch maar niet?  Het zakje van bubbeltjesplastic gaat knisperend open en voorzichtig maakt hij de onderdeeltjes los: de wieltjes, het staartroer, het fragiele landingsgestel en de vier halve buisjes die samen de twee Jumo 109-004 turbojets moeten vormen. Hij drukt de piloot uit het plastic frame en spreekt zijn naam uit.
‘Hallo Günther.’
Als hij alle onderdelen gecontroleerd en gerangschikt heeft, haalt hij het tubetje lijm uit het bouwpakket en gooit het met een minachtend handgebaar in de prullenmand. Hij schuift de lade van zijn bureau open en pakt er eerbiedig een donkere tube uit. Zijn hart klopt in zijn keel wanneer hij de top met een speld openprikt en een sterke geur in zijn neusgaten rondwervelt. Hij kijkt nog eens naar de tube. IG Farben – Frankfurt am Main. Raymond lijmt de twee helften van het airframe aan elkaar en ruikt voor de zekerheid nogmaals aan de tube. Hij ademt heel diep in en langzaam uit, voelt al zijn twijfels verdampen in een roes van vluchtige gedachten. Koortsachtig plakt en lijmt hij de hele avond door, zonder enige afleiding, zonder te eten of te drinken. Om elf uur is hij klaar met monteren. Nu hij even niets te doen heeft omdat de lijm moet drogen kijkt hij naar buiten, naar de verregende straat, de donkere granieten steen, de rode spots en het licht dat uit de tunnel straalt. Hij is moe maar durft niet naar bed. Niet omdat hij bang is in het donker;  nee, Raymond is bang voor het licht dat in zijn dromen uit een diepe afgrond schijnt. Hij probeert zich elke avond te ontspannen met de bouwpakketten van Heaven´s Gate maar het helpt niet meer. Doodmoe sluit hij even zijn ogen, de scherpe dampen van de lijm doen hem duizelen. Hij vliegt angstig over de verduisterde stad waarin hij woont, een wereld zo donker dat zelfs het licht van de grote brand er in gele flitsen en vlekken in dooft. Vanuit de diepte straalt een fel zoeklicht dat hem vangt en naar beneden trekt, de afgrond in. Hij schrikt wakker van zijn val, knippert nerveus met de ogen en tast in paniek naar zijn bril. Zijn telefoon gaat al een hele tijd, en buiten hoort hij een vrouwenstem roepen. Hij kijkt door het raam en ziet een meisje in een groen bomberjack bij de gedenksteen staan. Ergens komt ze hem bekend voor, maar dat is nu niet belangrijk. Wat telt is dat ze in veiligheid wordt gebracht.

‘Floyd! Floyd!’
Andrea´s korte laarsjes tikken onrustig op het pad in het plantsoen want Floyd is verdwenen.
‘Floyd!!’
Ze kijkt weer op haar telefoon. Geen antwoord. Ze had het kunnen weten, haar onderbuikgevoel laat haar nooit in de steek. Daarom heeft ze Floyd meegenomen, voor de veiligheid. Ze zucht. Het zou leuk zijn als ze eens een keer een echte date had, niet alweer zo´n geile faker… ‘Floyd, waar zit je nou?’
Aan de overkant van de straat trekt Raymond de voordeur achter zich dicht. Het is tien voor half twaalf. Buiten is het een zanderige, modderige troep met hekken, zand en graafmachines. De gemeente zegt dat er een extra nooduitgang in het metrostation wordt gebouwd omdat de brandweer dat voorschrijft. Raymond haalt zijn schouders op en kijkt bezorgd naar de bewolkte nachthemel. Hij snuift de koele avondlucht diep in. Betonplaten en een zandlaag erover. Nooduitgang? Raymond weet wel beter. Ziet niemand dan dat dit een schuilkelder is? Hoort dan niemand het gebrom van de bommenwerpers en het gehuil van de Stuka´s die zich op de bruggen storten? Met scherpe knallen schieten de klinknagels uit de eens zo trotse pijlers en doorboren het hart van de stad, op slechts een paar honderd meter afstand. Kijk nou, daar staat zij met haar blonde krullen, zich van geen gevaar bewust, als een mot die op het punt staat in het vuur te vliegen.  Maar het is nog niet te laat. Ze moet samen met mij de schuilkelder in, denkt hij –  goedschiks of kwaadschiks.

Met een droge tik valt een mobiele telefoon op de stoeptegels aan de Gerdesiaweg. Water spat op uit de regenplassen onder Andrea’s stampende voeten. Ze grijpt naar haar nek om zich te bevrijden uit de meedogenloze omhelzing. Haar lippen schreeuwen nog om Floyd, maar haar stem is er niet meer. Ze wil haar hoofd draaien terwijl alles smoort in het zwart van de binnenzijde van haar capuchon.
Een moment is haar lichaam zwaar als lood als haar longen de laatste zuurstof voor haar snakkend hart opbranden. Haar geest doet een laatste poging alle open vragen te beantwoorden en alle openstaande schuld af te lossen, maar blijft hangen in de herinnering aan de tintelingen van haar laatste orgasme op het toilet van grand café Engels die ochtend. Ze kende hem niet, hij was een langsgewaaide Duitse handelsreiziger in lijmen en harsen. Hij had tegenover haar plaatsgenomen en haar een droge sherry aangeboden. Ze had gebloosd, gegiecheld en na het tweede glas de hik gekregen. Daarna had hij haar bij de bovenarm gepakt, zo stevig dat het bijna pijn had gedaan en was zij gedwee met hem meegelopen naar het toilet. De oude kelner had zonder hen aan te kijken discreet een stapje opzij gedaan. Ze had zich zonder schaamte aan haar eigen hitsigheid overgegeven. Weer voelt ze de gehaaste extase van haar stiekem vervulde geilheid, de gretigheid van zijn forse dooraderde lid, zijn sterke armen, de klamme handen die haar even bij de keel hadden geknepen, zijn felle, intense blik. Zij had in het vuur in zijn ogen gekeken terwijl hij haar met harde stoten vulde, steeds ruwer en meedogenlozer. In de kleine ruimte van de wc had Andrea op de rand van haar climax gebalanceerd totdat ze door haar knieën was gezakt en voor zijn kus en haar orgasme was gezwicht. Het is het laatste dat ze zich herinnert, nu dooft het licht. Met elke samentrekking in haar lijf voelt ze zich lichter, vrijer worden, alsof onzichtbare vleugels haar naar de hemel optillen. Ze draagt een schitterend mantelpak en een vurige ketting van smaragd om haar hals. Het laatste wat Andrea voelt is het vallen van lauwe druppels op haar gezicht in een walm van lijm. Mannen die droge sherry drinken zijn sexy. Waarom denk ik dit nu ik doodga? De dood is bitter, tot je hem proeft. Bleke handelsreiziger, ik heb je aangekeken toen je in me kwam…

Een hond snuffelt aan het levenloze vrouwenlichaam aan de oever van de vijver. Floyd ruikt onbekende geuren. Want wat weet een hond van lijm, wat weet een hond van zaad? Floyd gaat naast haar liggen in het natte gras en gaapt. Als ze opstaat zal hij zijn eten krijgen. Ook van de dood weet een hond niets.

Als Raymond wakker wordt tintelen zijn vingers en zijn hoofd is leeg. Er is niets, helemaal niets. De mist in zijn hoofd is opgetrokken. Eventjes tuurt hij naar de vochtplekken op het plafond. Hij wacht geduldig op het moment dat hij zo goed kent, als de koude last van de alledaagsheid de plaats van zijn warme dekbed zal innemen, maar vandaag komt het niet. Zelfs het noodzakelijke telefoontje naar Vestia om de lekkage te melden komt hem voor als een futiliteit. Zijn de hindernissen opeens lager geworden, of is hij gegroeid? De geur van lijm in zijn kamer herinnert hem aan de taak van vandaag. Hij stapt uit bed, loopt energiek naar de keuken en zet de koffiemachine aan. Met de klik van de schakelaar en een blik op de Messerschmitt neemt Raymond, geheel tegen zijn gewoonte in, moeiteloos een beslissing: de verkenning is voorbij. Een nachtjager zal het worden. Hij begint de breekbare VHF antennes op de neus te monteren. Met het openen van de lijmtube is echter plots zijn onrust terug. Zijn vingers trillen. De stilte van de nacht hindert hem. Het stille, ongeziene zwijgen van waaruit elk moment een enorm gekrijs kan klinken, is bijna net zo beangstigend als de lichten die ´s nachts uit de donkere diepten in zijn dromen stralen. Nerveus gaat hij naar de website van Heaven´s Gate en klikt doelloos op wat modellen. Ervaar de oorlog, staat er onder de afbeeldingen. Het maakt Raymond nog onrustiger. Het is alsof de stilte roept, het is alsof het licht hem zoekt. De drukte van politieauto’s en ambulances bij de vijver vlakbij zijn huis gaat volledig aan hem voorbij. Hij hoort alleen het ruisen van de leegte in zijn hoofd.

Hannah
In café restaurant Engels loopt de kelner naar het tafeltje met uitzicht op het station. Zijn gang is stram, zijn rug kaarsrecht. Wanneer hij hier is komen werken weet niemand meer; voor zijn collega’s is hij er altijd geweest. Hij heeft een dunne huid, doorzichtig bijna, en een klein litteken in de vorm van een halve maan ontsiert zijn wang. Op zijn gezicht is geen enkele lachrimpel ooit blijven hangen. Hij zet een vaasje met bloemen op het tafeltje en schuift de lunchkaart in de roestvrijstalen houder. Met uiterste precisie zet hij de twee stoelen recht. Het is maandagochtend, 11 uur. Hij werpt een blik op de glazen uitgang van het station. De trein uit Keulen is net onder de overkapping het station binnengegleden. Punctueel als altijd, stelt de kelner tevreden vast. Hij glimlacht vermoeid.
Een struise brunette van middelbare leeftijd zwaait door de draaideur binnen, kijkt zoekend rond en vindt de ogen van de kelner. Deze maakt een lichte buiging en tikt onwillekeurig zijn afgesleten hakken tegen elkaar. Zelfverzekerd leidt hij haar naar het tafeltje dat hij al in gereedheid heeft gebracht. Terwijl hij de stoel voor haar aanschuift snuift hij haar geur op. Hij heeft de juiste keuze gemaakt.
De donkerharige vrouw heet Hannah, en haar leven is net begonnen. Dat zei ze althans zelf, toen ze tien minuten geleden het kantoor van Nauta Dutilh aan de overkant van het Weena verliet met de getekende scheidingspapieren veilig in haar Louis Vuitton-tas. Ze bestelt een café latte met hazelnootsiroop; het is op dit tijdstip het enige juiste om de langverwachte bevrijding luister bij te zetten.
‘Vanzelfsprekend,’ mompelt de kelner en beent stram weg om haar bestelling te halen. Hannah denkt even aan haar ex: de tyfuslijer die haar met een belastingschuld en twee kinderen heeft opgescheept; koters die goddank haar uiterlijk en helaas zijn karakter blijken te hebben. Toch denkt Hannah vooral aan de weg die vóór haar ligt. De kelner zet zwijgend haar koffie op het tafeltje, terwijl zij naar het centraal station kijkt en dagdroomt over een trein die haar wegvoert, naar het Oosten, naar frisse lucht en een nieuwe horizon. Ze roert met het lepeltje door de opgeschuimde melk, brengt een slanke hand naar haar mond en likt het zoete schuim van de bolle lepelkant.
Een bleke man komt binnen, gekleed in een fletse regenjas en een lichte zomerpantalon. Hannah ziet hem kort met de kelner praten. Die geeft hem een kleine, donkere tube, die de man snel in zijn jaszak laat glijden. Daarna stapt hij op haar tafeltje af en gaat zonder vragen bij haar zitten.
‘Neemt u mij niet kwalijk, zegt hij met een Duits accent. ‘Ik ben handelsreiziger in lijmen en harsen.’ Hij kijkt Hannah recht in de ogen, zijn blik dwaalt dan af naar het lepeltje in haar rechterhand. Hij nipt aan de sherry die de kelner hem heeft gebracht en ziet dat Hannah aan haar krullen friemelt.
‘Ik verkoop geen lijm maar lijmervaring,’ vervolgt hij. ‘Ik weet alles van lijmen.’ Hij kijkt haar in de blauwe ogen en laat een korte pauze vallen. ‘En van ervaring. De ervaring die iedereen zoekt. Waar iedereen alles voor over heeft. Jij toch ook?’
Ja, Hannah ook.
Het toilet achterin het restaurant is klein, zijn pantalon goedgevuld. Terwijl dagjesmensen en zakenlui hun lunch bestellen, opent Hannah opgewonden de bandplooibroek van de handelsreiziger. Aan het tafeltje in het café restaurant bewonderde ze zijn tijdloze uitstraling, zijn rustige zelfverzekerde optreden, zijn stijl en charme. Hier in het krappe wc-hokje is hij anders dan in de gastenruimte. Een eeuwenoud instinct drijft hem en sleurt haar zijn vurige wereld in om haar daar voor altijd te bezitten. Met trillende vingers streelt zij de gezwollen aders en de harde kop op zijn pik, terwijl ze zijn greep steviger en dwingender voelt worden. Haar verzet is kort, niet meer dan een machteloos gespartel, net zo opwindend als de overgave. Een schokgolf doet het kloppen tussen haar benen, haar rok wordt omlaag getrokken en spant strak om haar knieën. Nu haar huwelijk ontbonden is, zal ze haar bevrijding vieren. Geen verzet, geen gedachten meer. Hannah grijpt de beugel in het invalidentoilet zo stevig vast dat het bloed onder haar nagels wegtrekt. Ze steekt haar ronde kont achteruit en maakt haar rug hol voor de handelsreiziger. Ze voelt hem ongeduldig tegen haar achterwerk dringen, hij zoekt en vindt haar in een ogenblik. Zelfverzekerd stoot hij in de nauwe holte tussen haar billen waarna hij haar met lange, regelmatige halen neukt. Zijn hand glijdt om haar keel en smoort haar gekerm. Zijn bewegingen worden steeds ruwer en woester tot ze verstijven in een stille houdgreep. Hannahs adem stokt in de knellende greep om haar hals terwijl hij een langdurige ontlading in haar loost. De rillingen lopen over Hannahs rug als zij voelt hoe het zaad van de handelsreiziger haar verwarmt. Hij trekt zich snel uit haar terug; een plotselinge haast lijkt hem te overvallen. Terwijl ze nagloeiend van de opwinding een lok fatsoeneert en haar rok gladstrijkt maakt hij aanstalten te vertrekken.
‘Kom vanavond om elf uur naar de Gerdesiaweg, naar de gedenksteen bij het station,’ hijgt hij in haar slanke nek. Als je daar bent zal ik het nog veel intenser voor je maken.’
Door de kier van de deur van de toiletten kijkt ze hem na en ziet hoe hij naar de kelner knikt en de Rotterdamse middag in stapt. ‘Hoe heet je?’ wil ze hem naroepen, maar hij is al door de draaideur naar buiten gelopen. Alleen zijn spiegelbeeld weerkaatst nog in de glazen puien van de stad.

Aan het eind van de dag heeft Raymond de nachtjager beschilderd. Hij bekijkt het model van alle kanten en gaat dan zitten.
‘Welterusten Günther’, zegt hij zacht tegen de piloot.
Hij opent de website van Heaven’s Gate en daar valt zijn oog op een prachtige bommenwerper. Het is een B-24 Liberator. ‘Uitverkocht’ staat er naast de afbeelding. Raymond is teleurgesteld. Wat vreemd dat nou net dat ene model niet meer leverbaar is. Angst om in slaap te vallen overvalt hem. Hij zoekt naar de lijm maar kan die niet vinden en paniek maakt zich van hem meester. Hij zoekt in alle hoeken en gaten, maar zonder resultaat. Radeloos schenkt hij een glas sherry in en drinkt dat in één teug leeg.  Op internet vindt hij een bestand met motorgeluiden van een B-24 Liberator en dat stelt hem wat gerust. Uit de prullenbak redt hij het bubbeltjesplastic waarin de doos van de Messerschmitt was verpakt. Hij neemt plaats achter zijn computer en opent zijn pantalon. Het plastic wikkelt hij, met de bubbeltjes naar binnen, uiterst strak rond zijn slappe lid. Dan start hij het .WAV-bestand met het geluid van de Pratt&Whitney motoren, sluit zijn ogen en leunt achterover, terwijl hij zijn rechtervuist snel op en neer beweegt. Raymond kijkt naar een sterrenloze hemel en ziet hoe de B-24 de donkere nacht doorklieft, met haar stoere glazen neus en haar grote ovale staartstabilisatoren. Ze stijgt hoger en hoger naar de veilige hemel, ze glanst, ze danst door zachte wolken, haar zilveren huid ademt stratosfeer, haar wiegende vleugelvlakken lachen hem uitdagend toe.  Hij ziet hoe Flak en zoeklicht op haar jagen, hoe ze keer op keer ontsnapt en ongehavend haar dodelijke bommenlading naar het Ruhrgebied brengt. Ter hoogte van de Duitse grens merkt Raymond dat zijn opkomende erectie tegen het strakke keurslijf van het bubbeltjesplastic vecht. Erbij blijven nu. Concentratie. Het doel is vlakbij, we zullen ze leren, die moffen. De machine trilt, de geur van kerosine en zweet vult de cabine. De boordschutter hangt brakend in de glazen koepel in haar nauwe staart. Daar gaan de luiken open en ja! Bombs away! Raymond knijpt in het plastic dat om zijn stijve lid gespannen staat en dan voelt hij de bubbeltjes stukknallen, als een bombardement van het dooraderde landschap van zijn pik.
Raymond is te moe om zich te bekommeren om het weggeschoten zaad dat uit de plastic schede op zijn pantalon druipt. Hij doezelt verder in de roes van de dreunende cadans van de vliegtuigmotoren in zijn kamer. Hij vliegt heel laag boven een brandende stad, weer opgejaagd door luchtafweer. Het dreunende geluid wordt sterker, sneller, urgenter. De kopjes en pannen beginnen te trillen en te rammelen in de keukenkast en in de verte verschijnt een fel wit licht vanachter de flarden van een regenwolk. Raymond rent naar het raam en ziet een enorm, donker vliegtuig op zich afkomen. Het scheert met razende motoren vlak over hem heen en verdwijnt achter de daken van de Gerdesiaweg. Als het vliegtuig is verdwenen, ziet Raymond een vrouw in een rood mantelpak op straat. Ze zit op de zwarte gedenksteen en lijkt op iemand te wachten; het gevaar merkt ze niet. Raymond schreeuwt naar haar en verbaast zich dat ze hem niet hoort. In paniek rent hij de trap af, de straat op. Aan de rand van zijn bewustzijn fluistert een lang vergeten stem een waarschuwing: blijf binnen, Raymond! Even aarzelt hij. Dan ziet hij opnieuw de argeloze brunette en neemt een besluit. Ze moet daar weg!

Bij de vijver aan de Gerdesiaweg scharrelt een pitbull rond, op zoek naar eten. Floyd is op zijn hoede. Sinds hij alleen is zijn mensen een stuk onvriendelijker. Vier vlooien vechten om een ader op zijn poot. De drie lindes aan de vijver bieden wat beschutting tegen de koude wind en de regen. Soms waagt hij zich naar het winkelcentrum verderop, waar hij kans maakt op wat voedselresten van het Indonesisch eethuis. Hij nestelt zich tegen een boom en legt zijn kop in het gras. Floyd heeft zijn ogen nog maar net gesloten of zijn instinct drukt op een alarmknop. Hij ruikt een geur die een herinnering naar boven brengt. Hij draait zijn kop naar de overkant van de straat. Bij zijn eigen pismonument worstelt een bebrilde man met een vrouw in een rood mantelpak. Hij heeft zijn handen rond haar nek en tilt haar van de grond. Floyd snelt de Gerdesiaweg over. In zijn opwinding ziet hij niet hoe de man tot inkeer lijkt te komen. Hij zet de vrouw weer op de stoeptegels, kijkt haar een moment verschrikt aan en probeert haar dan te zoenen. Maar zodra haar voeten vaste grond voelen ontworstelt ze zich krijsend aan zijn greep en zet het op een lopen naar het metrostation. De man volgt haar niet. Hij zinkt door zijn knieën, buigt zijn hoofd en bedekt met een hand zijn ogen. De laatste meters overbrugt Floyd kwispelend en met zijn kop licht naar beneden. Hij nadert de geknielde man. Hij ruikt het nu overduidelijk. De geur is in zijn kop gegrift toen zijn bazin verdween. Het is de geur van eenzaamheid. Hij draait even om de man heen, legt zich onderdanig aan zijn voeten en verwelkomt zijn aaiende hand met een hondenzucht.

Lily
Raymond’s nacht is donker en lang, een eindeloze missie zonder overlevingskans. Vreemde geluiden overstemmen de gedachten in zijn hoofd. Raymond probeert ze te negeren en naar de stilte te luisteren. Eerst is er alleen maar stilte en duisternis; dan hoort hij een zacht geruis en denkt een klein vlammetje te zien. Langzaam begint de zwarte schaduw van de vorige nachten over de muur van zijn dromen te klimmen. Hij had Hannah herkend, maar dat was niet alles. Haar ogen waren voor een moment het zoeklicht geweest waarin hij eindelijk zichzelf had gezien. Hield hij van haar? Zijn hart klopt, net als zijn geweten. Wat had Erasmus nog meer gezegd? Kan iemand die zichzelf haat, wel van een ander houden? Wanhopig zoekt hij naar houvast in herinneringen. Hij opent zijn portemonnee en vindt een paar opgevouwen rekeningen. Sherry dry Sandeman 3 x. Café latte m siroop 2 x. Totaal inc BTW 16,50. Bedankt voor uw bezoek aan Café Engels. Er daagt iets bij Raymond, een vermoeden dat er iets niet klopt, dat hij schuldig is aan iets dat ze hem proberen te laten vergeten. En als het inderdaad niet klopt dan mag het nooit meer op dezelfde manier ochtend worden.

Geslapen heeft hij nauwelijks en toch voelt Raymond zich wakker als hij de volgende ochtend de luttele meters tussen het Centraal Station en café Engels overbrugt. Forensen zijn op weg naar hun werk, twee toeristen staan gebogen over een stadskaart en een gewone fietser heeft ruzie met twee buitengewone opsporingsambtenaren. Raymond slaat er nauwelijks acht op want hij weet dat zijn eigen missie belangrijker is. Hij kijkt omhoog naar het Groothandelsgebouw en loopt dan naar de ingang van het café, dat in een hoekje onderin de immense kolos is geplaatst, als een splinter in de voetzool van een reus. Als hij het koude koperen beslag van de deur vastpakt houdt hij een moment halt en ademt diep in. Dan stapt hij naar binnen.
De kelner recht zijn rug en knikt kort naar de handelsreiziger in lijmen en harsen. Hij draait dan zijn hoofd naar een tafeltje verderop. De handelsreiziger volgt zijn blik. Aan het tafeltje zit een roodharige vrouw, een meisje nog. Ze is frivool gekleed in een blauw zomerjurkje dat veel van haar blanke huid onbedekt laat. Haar lange slanke benen heeft ze kuis tegen elkaar en enigszins schuin onder de tafel gebogen. Er staat een laptop voor haar neus, ze kijkt langs het scherm naar buiten, en de handelsreiziger ziet hoe het fletse ochtendlicht haar sproeten accentueert. Ze draagt een glinsterend knopje in haar gepiercete neusvleugel.
Nose art,’  mompelt hij, en denkt aan de minuscule transparante afbeeldingen van uitdagende vrouwen die hij altijd met zoveel moeite op de neus van zijn bommenwerpermodellen aanbrengt, met namen als Memphis Belle of Bouncin’ Bette.
De handelsreiziger kijkt een moment naar het zwarte object dat de kelner hem voorhoudt. Hij neemt het tubetje echter niet aan. In plaats daarvan loopt hij zelfverzekerd naar het meisje en gaat aan haar tafeltje zitten.
‘Lily. Ik ben Lily,’ zegt het meisje nadat ze heeft besloten dat haar ongevraagde tafelgenoot  een charmant heerschap is wiens compliment over haar uiterlijk geen kwade bedoelingen verraadt. Integendeel, hij streelt haar hart.
‘Ik wil schrijver worden,’ zegt ze peinzend. Ik kom uit Drenthe en daar gebeurt niet zoveel. Ik kom hier voor inspiratie, voor nieuwe ideeën. Je leeft maar één keer, yolo, je weet wel. Ik wil de stad ervaren. Ervaren, dat is waar het om gaat. Ken je dat?’
De handelsreiziger knikt. ‘Ik weet precies wat je bedoelt.’
Even gaat zijn blik naar de achterkant van het café, waar de toiletten zijn. Dan naar de bar, waar de kelner glimlachend met een droge doek de wijnglazen poetst en ze ter controle in het licht omhoog houdt. Dan pakt de handelsreiziger de slanke vingers van Lily’s hand en buigt zich voorover. Ze ruikt naar jeugd.
‘Luister Lily. De ervaring die je zoekt zul je hier niet vinden. Misschien, voor even, vang je er een glimp van op maar de prijs die je daarvoor moet betalen is te groot. De oorlog is zoet, tot je hem proeft.’
Lily schrikt van de ernst die de handelsreiziger plots in zijn woorden legt.
‘Waarom dan? Ik wil…ik dacht…misschien kun je me de stad laten ervaren?’
De handelsreiziger schudt zijn hoofd.
‘Niet hier. Er is niets, helemaal niets. Deze stad heeft geen hart meer Lily, je gaat nu weg, hoor je me? Nu, nu meteen. Ik wil niet dat je hier blijft rondhangen. Ga alsjeblieft weg en kom nooit meer terug in dit restaurant!’
Geschrokken pakt de jonge schrijfster haar spullen en beent naar de uitgang. Bij de deur kijkt ze nog even om. De handelsreiziger ziet de verwarring en de teleurstelling in haar knappe gezicht. Dan stapt ze de stad in.
‘Is alles in orde meneer?’ vraagt de kelner die plotseling zijn formele houding verruild heeft voor verwarring en nerveus gestuntel met zijn dienblad. ‘Heeft u misschien toch lijm nodig?’
‘Nee,’ antwoordt de handelsreiziger. ‘Er is geen lijm meer nodig. De modellen zijn klaar en de oorlog is bijna voorbij. Bijna, want alleen de laatste, de Liberator, ontbreekt nog. Ik weet waar zij is. Ik heb haar gisteren gezien. Kom vanavond om elf uur naar de Gerdesiaweg, naar de gedenksteen bij het metrostation – voor de laatste ronde.’

De handelsreiziger staat op, drukt de kelner een tientje in zijn hand en verlaat zonder om te kijken café Engels. Buiten snuift Raymond de lucht van de stad op en verdrijft daarmee ook de laatste lijmmoleculen uit zijn slijmvliezen.

Night Witches
De roltrap van het metrostation Gerdesiaweg zet zich in beweging en een stokoude man komt tevoorschijn. Hij klampt zich voorzichtig vast aan de rubberen band van de roltrap, maakt een struikelend pasje als hij boven komt. Hij loopt naar het gedenkteken en kijkt uit over de vijver. Op de stoeprand staat een groepje jongens dat rotjes naar een angstige pitbull gooit. Die rent met de staart tussen de benen over straat, kruipt paniekerig krassend met zijn poten onder het hek van de bouwwerkzaamheden door en verdwijnt onder een betonplaat.
Günther voelt in zijn jaszak en haalt er een klein tubetje uit. ‘Ruilen. Altijd iets om te ruilen in mijn hand gehad,’ glimlacht hij. Hij laat het terug in zijn jaszak glijden en stopt zijn hand er weer in.
Raymond doet de deur achter zich dicht. Hij heeft de hele dag geen lijm gesnoven en voelt zich steeds beroerder. De dromen van de laatste weken spoken door zijn hoofd, steeds concreter, bonter ook. Elke kleur is een herinnering aan iets waaraan hij schuldig is. Het groene bomberjack. Het rode mantelpak. Het blauwe jurkje.
Hij loopt naar Günther die stram bij het monument staat. Hier op straat lijkt hij veel ouder dan in het restaurant. Zijn huid is perkamentachtig wit, zijn handen trillen. Terwijl hij ongericht in de verte staart begint hij tegen Raymond te praten, dode woorden met een dorre stem.
‘Die dekselse Lily. Geen steek veranderd in al die jaren. Ik had net een stoel voor haar klaargezet.’
‘Ik heb haar weggestuurd, dat zag je toch,’ zegt Raymond. ‘Ik wilde haar beschermen, tegen jou.’
‘Beschermen, heel goed. Dat is moedig van je, Raymond. Moedig en dwaas tegelijk. Want wie wil iemand anders nu tegen zichzelf beschermen?’
‘Ik zag mezelf in Hannah´s ogen,’ zegt Raymond. ‘Toen wist ik het.’
De kelner hoest en spuugt een rochel op de grond.
‘Die vervloekte partizanenhoer! Nee, Andrea was mijn eerste. Ik weet nog hoe haar blonde krullen stil voor haar gezicht hingen toen het allemaal voorbij was. Zij was de eerste die ik liefhad op de stoel.’
‘Op de stoel? Heb jij haar in Engels…’
‘Nee, niet in Engels. Ik bedoel toen…destijds…. Ik deed niet zoveel hoor, iemand anders deed het werk. Ik zette alleen de stoelen klaar, net als nu in het restaurant. Elke keer als de auto kwam zette ik ze netjes op een rij. Ik deed het graag, vooral als ze de vrouwen brachten. Dan was het toch een beetje feest, hoe overstuur ze soms ook waren. Het was op een bepaalde manier ook mooi. En ik zag dat mijn superieuren het fijn vonden dat ik de stoelen zo had klaargezet. Daarom lieten ze toe dat ik het bij ze deed. Nog wat lijm, Raymond?’
‘Toelaten dat je wát bij ze deed? Wat is dit voor waanzin?’ schreeuwt Raymond.
‘Ik gaf die vrouwen troost en tederheid. Zodat ze liefdevol aan hun einde kwamen. Als de soldaat de stoel onder hen wegschopte, zakten ze een eindje aan het koord. Dat was een korte val en de meesten braken hun nek dan ook niet. Ze spartelden dan nog een tijdje machteloos met trappelende benen in de lucht, terwijl ze aan het touw ronddraaiden. Het luisterde daarom nauw wat ik deed. Als ik te vroeg was, waren ze nog te wild en als ik te laat was… Maar goed, als ze eenmaal hingen, zette ik de stoel weer netjes overeind. Dan klom ik erop en nam ze nog even in mijn armen, streelde hun haar en kuste ze op de mond. Ik weet zeker dat ze het fijn vonden om zo nog even wat liefde en warmte te voelen. Soms opende er een nog haar ogen. Dan drukte ik haar hangende lijf stevig tegen me aan om haar bij te staan in haar doodsstrijd. Er waren vaak knappe jonge meiden bij hoor, ze…
‘Schoft!’ schreeuwt Raymond, ‘Monster! Moordenaar!’
‘Moordenaar?’ zegt Günther. ‘Kijk naar jezelf. Ik heb niemand gedood. Ik heb over geen van die vrouwen geoordeeld. Ik heb nog nooit een touw geknoopt. Ik heb geen enkele stoel omver geschopt, ik zette ze juist weer netjes overeind! Alleen een dader kan schuldig zijn. Ik was toeschouwer, nauwelijks deelnemer en zeker geen dader. Ik heb alleen mijn longen met hun laatste adem gevuld en hun dode zielen in mijn hart bewaard, net zoals jij nu voor mij doet. Wil je nog wat lijm?’
Raymond grist de lijm uit de handen van Günther en smijt de tube weg. Op de achtergrond klinkt gerommel van luchtafweergeschut, dof en onregelmatig als ploppende bubbels in kokende pap. Lichtflitsen schieten omhoog. De metroingang is afgesloten maar in het hek naar de bouwplaats zit een gat. Raymond vlucht erheen met de lichtvoetige schim van Günther op zijn hielen. Hij duikt in de nauwe opening tussen betonnen platen en glijdt meters naar beneden over een helling met grind en steentjes, die nog een tijdje op zijn hoofd blijven naroffelen als hij zelf allang weer op zijn voeten staat.
Raymond en Günther staan in een enorm metrostation. Er zijn geen perrons, er ligt geen rails, het is nog in aanbouw en toch is het oud. De ruimte wordt verlicht door gele lampen in de betegelde muren, als in de Maastunnel.
‘Waarom zijn we hier? Wat is dit voor een plek?’ vraagt Günther.
‘Dit? Dit is geen metrostation. Dit is ook geen nooduitgang. Dit is een geheime schuilkelder. Ik had je toch de laatste bommenwerper beloofd?’
Met Günther in zijn kielzog loopt Raymond naar een half ingestort gedeelte aan het einde van de ruimte. Er liggen wrakstukken van de neus van een oud vliegtuig. Op de zijkant is een afbeelding van drie heksen op een bezem geschilderd. ‘Night Witches’, staat er in sierlijke letters onder geschreven.
Der letzte Bomber,´ prevelt Günther ontroerd. ‘Du träumst, willst nicht glauben?’
‘Zenuwachtig Günther?’ vraagt Raymond. ‘Drie vrouwen vlogen deze Liberator: Andrea, Hannah en Lily. Ze werden de Night Witches genoemd. Hun missies boven het Ruhrgebied eindigden in 1944, toen ze boven Rotterdam werden neergeschoten. Ze zijn uiteindelijk in april 1945 alledrie door de Gestapo opgehangen. Dat was op de valreep nog een buitenkansje voor je, hè Günther? De oorlog is zoet, tot je hem proeft. Wil je er nog eens een glaasje van proeven? Ober, kom die fles maar brengen! Floyd!’

Floyd slaapt al weken in de neuskoepel van de Liberator die in 1944 neerstortte op de Gerdesiaweg. Het leren stoeltje van de commandante is weliswaar wat vergaan, maar doet goed dienst als hondenmand. Uitgehongerd heeft hij daarnet nog op een nekwervel van de staartschutter gekloven. Het bommenruim is leeg, op een honderdponder na die is blijven steken en op de metalen rand van het bomluik balanceert.
Floyd wordt wakker als hij zijn naam hoort. Hij herkent de man die hem een paar dagen geleden nog geaaid heeft. Kwispelend springt hij op, rent door de nauwe doorgang tussen cockpit en geschutskoepel, zo snel dat hij het evenwicht van het wrak verstoort. De bom schiet los en rolt over de betonnen vloer naar Raymond en Günther. Nog even zijn de twee te zien, gevangen in het zoeklicht dat uit een diepe afgrond schijnt.

Ik heb veel geleerd van mijn leven, maar het meeste ontdek je na je dood. Zo heeft het bijvoorbeeld geen zin te wachten op de metro als je dood bent. Het metrostation is namelijk geen metafoor voor de hel, net zo min als de hel een metafoor voor oorlog is. De hel is ook geen plek ergens onderin de hemel of een vuur, begraven in de grond. Nee, de hel, dat zijn je eigen dromen als je dood bent. Al sinds ik dood ben wil ik wakker worden, maar hoe wanhopiger ik het probeer, des te dieper mijn slaap en des te doder mijn dood. Ik wandel op een grauwe akker. Daar staat een omgevallen stoel uit het restaurant naast een armoedige, lage galg en een jonge vrouw hangt aan het koord. Ze draagt een witte blouse en een strakke grijze rok tot onder de knie, haar schoenen zijn tussen de koeienvlaaien in de modder gevallen. Ik strompel door het zware slib tot vlak onder haar boezem, zo dichtbij dat haar krullen mijn gezicht strelen. Met mijn vingertoppen strijk ik over haar wang en dan opent zij haar ogen. Ik vul mijn longen met mijn eigen laatste adem en wil haar mijn leven geven, maar ze wil het niet. Ze smeekt om lucht maar ik kan het haar niet geven want ze weigert mijn adem. Ik kijk naar haar machteloos gespartel aan het koord, de geknakte nek, de blonde krullen die voor het stille gezicht hangen. Ik word dan wakker in het restaurant en de kelner zet de stoelen klaar.

Raymond